Moeders huilen niet: ‘Ik vind het moeilijk om mijn kinderen mijn tranen te laten zien’

21.09.2020 07:02
moeders huilen niet Beeld: Shutterstock

Roos Schlikker vindt het prima als haar zoontjes huilen, maar zelf kan ze het niet. ‘Gij zult uw kinderen niet belasten met uw verdriet’. Zoiets.

Mijn vader kon alles. Hij kon banden plakken, hij kon autorijden, hij kon me de gouden regels van het grote Monopolyspel uitleggen. Hij kon racefietsen, hij kon rekenen, hij kon voorlezen als de beste. Hij kon me zelfvertrouwen geven (“Wat een prachtige tekening! Houd ik hem op z’n kop? Nou, toch vind ik hem prachtig, hoor.”), hij kon biefstukken bakken, hij kon me leren zwemmen op een zelfbedacht liedje (“Zwem maar rustig door, want het gaat al goed.”). Mijn vader kon alles.
 

Eén ding kon hij niet

Maar één ding kon hij niet: hij kon niet tegen huilen. Als ik op mijn elleboog viel, me buitengesloten voelde door een vriendinnenclubje of ruzie had met mijn buurjongen en in tranen dreigde uit te barsten, deed hij altijd De Wapper. Hij begon met die grote handen van hem een tikje onbestemd in de lucht te wapperen, beklopte onhandig mijn meisjesschouder en riep al gauw monter: “Nou, kind, zo erg is het allemaal niet. Wil je een ijsje?”

Ook als mijn moeder weleens moest huilen wist hij niet waar hij het zoeken moest. “Toe schat, hou nou op, het komt wel goed”, wist hij er doorgaans nog net uit te persen om vervolgens zo snel mogelijk over een vrolijk onderwerp in de categorie aanstaande vakantie of de laatste conference van Youp van ’t Hek te beginnen, alles om er maar voor te zorgen dat de tranen stopten. Dat deden ze dan ook.
 

Heel raar voorbeeld

Sterker nog: ik ben nooit een overtuigde huiler geworden. Dat heeft zo zijn voordelen. Nimmer zal ik op mijn werk in grienen uitbarsten als ik te maken heb met een nare chef. Als ik midden op straat met twee volle boodschappentassen en een kind aan mijn hand vol op mijn gezicht ga en me een blauwe knie val, zal ik altijd meteen opstaan, iets te hard: “Gaat wel, gaat wel!” roepen en doen alsof ik gewoon een gek dansje maak in plaats van op mijn plaat te gaan (Struikelhul noemde Kees van Kooten dat ooit zo mooi). Ik word gezien als stoer, als iemand die ze er niet snel onder krijgen, als een sterke dame. Daar is niets mis mee, ware het niet dat ik helemaal niet zo krachtig ben als ik probeer te lijken. En ik eigenlijk vind dat ik mijn kinderen een heel raar voorbeeld geef.

Ik kan overigens heel goed tegen hun tranen. Bij groot ik-ben-een-gat-in-mijn-hoofd-gevallen-leed en bij klein er-zit-een-gat-in-mijn-sok-verdriet mogen ze altijd huilen. Sterker nog: ik neem ze in mijn armen en maan ze nog harder te blèren. Omdat het zo oplucht en omdat ik ze wil leren dat verdriet normaal is, bij het leven hoort en geuit mag worden. Maar zelf kan ik het niet.
 

Lees ook
‘Het is juist goed om te huilen in het bijzijn van je kind’ >

 

Gij zult niet wenen, Schlikker

Drie jaar geleden was mijn liefste tante ernstig ziek. Ze was het jongste zusje van mijn moeder, degene bij wie ik altijd mocht logeren en die me eindeloos het boekje Raad eens hoeveel ik van je hou voorlas. Op een dag toen ik met de jongens aan een weekendcroissantje zat, kwam het telefoontje. Christine was stervende, ik moest me voorbereiden op het afscheid. En wat deed ik? Ik liep met een grimaslach het balkon op (“Mama moet even de plantjes controleren jongens, niks aan de hand”) en ben tien minuten lang met mijn neus tussen de geraniums gaan zitten, mezelf manend mijn tranen weg te slikken. Gij zult niet wenen, Schlikker. Gij zult uw kinderen niet belasten met uw verdriet.

Toen ik naar het ziekenhuis ging, riep ik dat ik even een boodschapje moest doen. Terug in de auto jankte ik mijn lieve, overleden tantetje uit mijn hoofd, ik perste, ik bibberde, ik gooide alles eruit. Om vervolgens totaal kalm het huis binnen te stappen en vrolijk te vragen wat voor de leuks de jongens aan het doen waren. Als ik er nu over nadenk vind ik dat ik me totaal krankjorum heb gedragen. Er ging iemand dood, daar hoort verdriet bij, hoezo kan ik dat niet delen met mijn kinderen? Het is de angst hén verdrietig te maken.

Natuurlijk, ik weet dat het leven geen krentenbol is. Ik vertel ze heel bewust over de kindertjes in Afrika, over mensen die op de vlucht zijn, dieren die in asiels zitten, ik houd het realisme echt niet buiten de deur. Maar mijn eigen tranen laten zien, ik vind het moeilijk.
 

Suikerzoet

Overigens is dat heus niet de schuld van mijn lieve vader. Ik zie meer ouders worstelen met dit probleem. We bedoelen het zo goed. Het liefst openbaren we de wereld aan ons kroost als één groot suikerzoet in limonade gedrenkt paradijs, waar mensen elkaar eeuwig innig liefhebben, vogels altijd kwinkeleren, de regen als een zachte douche voelt en muziek op iedere hoek van de straat uit open ramen schalt. Helaas, zo werkt het niet.

De realiteit is dat er mensen zijn die met vrachtwagens kerstmarkten op rijden om zo veel mogelijk bloed te doen vloeien, dat kinderen zo gepest worden dat ze dood willen, dat alleen maar zoete dingen eten je gebit uit je mond doet rotten, dat mensen van wie je houdt dood kunnen gaan en dat regen vaak snoeihard in je gezicht slaat met een beetje pech vergezeld door hagelstenen zo groot als pingpongballen. We vertellen het onze kinderen maar bij voorkeur zachtjes en omfloerst, zelden verstikt door verdriet. En dat is zo goed bedoeld. Nog steeds raak ik ontroerd door de vader uit de film La vita è bella die met zijn zoontje in een concentratiekamp zit en doet alsof alle narigheid die daar voorvalt slechts onderdeel is van een vrolijk spelletje. Het is zinloos natuurlijk, maar we willen allemaal de pijn bij onze kinderen weghouden.
 

‘Wat ben je mooi als je huilt’

Tegelijkertijd realiseer ik me dat als ik mijn huilende kop in de geraniums blijf verstoppen, ik mijn jongens een heel rare les leer, namelijk dat huilen verboden is voor moeders. En dus probeer ik te veranderen. Ik vertel het ze vaker als ik ergens verdriet om heb of me niet zo prettig voel. Doorgaans reageren ze daar allerschattigst op. Ik merk vooral aan mijn oudste dat het hem sterkt dat mama ook weleens geen supervrouw is, maar een mens met dezelfde emoties als hij.

Laatst ging ik met ze naar de musical Ciske de Rat. Ik herinner me nog dat mijn vader me meenam naar die film destijds en ik in het donker tranen met tuiten heb gehuild toen Danny de Munk zong hoe verdomd alleen hij was. En nu in dat duistere theater zingt een kleine Ciske, precies in de leeftijd van mijn oudste Miró, hetzelfde liedje met zo’n prachtig trillend jong jongensstemmetje. Ik voel de tranen naderen en denk: toe maar, laat maar komen. Minutenlang zit ik met mijn kletsnatte gezicht naast mijn kind dat ademloos kijkt. Niet naar het podium maar naar mij. “Mama”, fluistert hij. “Wat ben je mooi als je huilt.” Ik grijns, begin aan De Wapper maar laat dan mijn hand zakken en trek hem dicht tegen me aan. Misschien moet ik hem maar geloven.
 

Dit artikel heeft eerder in Kek Mama gestaan.

 

 

Meer persoonlijke verhalen lezen?
Schrijf je hier in voor de Kek Mama nieuwsbrief >