
Deze 5 zinnen zorgen ervoor dat je kind juist niét luistert, volgens een expert
Een onderzoeker heeft ontdekt welke zinnen je beter niet tegen je kind kunt zeggen, om ervoor dat zorgen dat het gaat luisteren.
Laurie (38) is orthopedagoog, opvoeddeskundige en moeder van zoons Dex (7) en Otis (2). Sinds vorig jaar woont ze met haar gezin in Kaapstad. In haar column schrijft Laurie over haar ervaringen van het emigreren met twee jonge kinderen, het leven in Zuid-Afrika en de hoogtepunten en worstelingen van het ouderschap.
Op vakantie gaan met kinderen is een complex logistiek circus. Iedereen heeft een taak, niemand volgt het script. Eén vergeten knuffel, één sok die ‘raar voelt’ en het hele systeem klapt in elkaar. Wij bevonden ons midden in zo’n operatie: de Zuid-Afrikaanse wintervakantie. In Zuid-Afrika moet je in de winter niet aan de westkust zijn. Daar is het namelijk nat, koud, grijs en druilerig. Precies de vier woorden die je achter je hoopt te laten wanneer je naar de andere kant van de wereld emigreert. Net als de rest van Kaapstad zochten we de winterescape op aan de andere kant van het land. We vlogen naar Durban, op naar de Indische oceaan, zon en mango’s. Maar eerst: luchthavenchaos.
Eigenlijk vind ik de chaos op zo’n vliegveld een zeer vermakelijk sadistisch schouwspel. Je observeert de mensheid op z’n puurst. Alle maskers vallen af, alle menselijke driften komen naar boven. Het is de plek waar de mens zichzelf verliest, in traag schuifelende rijen en te dure koffie. Je ziet ouders die hun relatie langzaam zien desintegreren bij de bagage-drop, tieners met noise-cancelling koptelefoons en een attitude van drie graden onder nulpunt. Peuters die met een grijns hun knuffel tussen twee rolkoffers op de band smijten (die van mij, uiteraard). En overal smartphones, voor gezichten, in handen, als schild.
Eenmaal geland in Durban stond daar de volgende beproeving: de rij bij de autoverhuur. In deze rij trof ik een moeder. Of, om meer specifiek te zijn, de rood aangelopen, zwaar puffende moeder van Judah. De naam van haar zoon was nogal makkelijk te raden. Die viel namelijk elke halve seconde, telkens met net een andere toon van frustratie. JUDAH! Ju-dááh! Ju-dah… Het was een symfonie van ergernis.
Onze blikken kruisten. Per ongeluk. Maar dat was precies waar zij op hoopte: oogcontact als uitnodiging tot lotgenotencontact. “Kids…”, zuchtte ze, met een dramatische oogrol die maanden training in de spiegel vereiste. Ze had volgens mij maar één kind. Dat was Judah. Tenzij ze die van mij erbij rekende. Ik knikte vriendelijk terug, terwijl ik mijn blik probeerde af te houden van haar appelgroene tuniek, die inmiddels natplakte op strategisch ongunstige plekken. Het was geen fraai aangezicht. Maar hee, de moeder van Judah had haar reisdag en die was haar duidelijk niet mild gestemd geweest tot nu toe. Judah reed chill zijn autootje over de stoep. Hij oogde sowieso vrij ontspannen. Zijn autootje benaderde het vliegtuigje van mijn zoon en onze kinderen keken elkaar nieuwsgierig aan. Daar ging de moeder van Judah alweer: “Judah, BE NICE“, brieste ze. Judah deed tot nu toe erg nice en leek de woorden van z’n moeder nauwelijks tot zich te nemen.
Plots stond ze op, Judah in haar kielzog (voor het dramatisch effect), en stormde terug naar de balie waar ze net vandaan kwam. “This is taking FOREVER”, riep ze, terwijl het zweet onder haar oksels vandaan gutste. “En wat is het hier HEET!” Het was avond, een graad of 22, met een zuchtje wind. Mijn hemel, haar hel. Misschien zat ze in de overgang. Door alle ergernissen, zweetplekken en frustratierimpels was haar leeftijd moeilijk in te schatten.
Judah’s vader kwam ook ineens in beeld. Dit bleek een zeer amikale kerel met een baseballpetje en een grote tattoo met JUDAH op zijn linkerbicep. Hij bleek al een tijdje met mijn man te hebben staan kletsten (ook ongewenst, begreep ik later) en had besloten dat we maar eens met z’n alleen moesten gaan kamperen. Hij kende meerdere Nederlanders, zei hij, “hartstikke aardige mensen”. Kamperen met dit gezin leek mij op basis van mijn eerste kennismaking met Judah en z’n moeder een uiterst slecht plan. Mijn man gaf in al zijn vriendelijkheid (zulke aardige mensen die Nederlanders) z’n nummer. De vader van Judah sloeg het enthousiast op in zijn telefoon, “ik zet er even AIRPORT DURBAN bij, anders weet ik niet meer wie je bent”, riep hij jolig. Gelukkig was de verlossing nabij. Onze auto stond klaar voor inspectie en vertrek. We smeten de koffers in de kofferbak, gespten de kinderen vast en reden met een gevoel van verlichting het terrein af.
Vlakbij de uitgang passeerden we familie Judah. Baseballcap zwaaide enthousiast. Bij Judah’s moeder stond het zweet nog steeds op haar bovenlip. Daar was de reisdag een metafoor geworden voor de gehele vakantie.
Meer avonturen van Laurie in Zuid-Afrika lees je hier.
Ga voor me-time met Kek Mama Magazine!