‘Mijn postnatale depressie heeft me dichter bij mijn zoon gebracht’

06.04.2020 10:03
postnatale depressie Beeld: Pixabay

De roze wolk van Josine (32) is sinds ze moeder is alleen nog maar zwart geweest. Al ziet ze steeds vaker de zon weer schijnen.

“‘Het zijn gewoon kraamtranen, Jos’, zei mijn moeder toen Jeppe vijf dagen was, en ik alleen nog maar met de dekens over mijn hoofd in het niets wilde verdwijnen. ‘Kraamtranen amehoela’, dacht ik. Want ik wist ondertussen wel beter: ik voelde me al maanden vreselijk.
 

‘Laat het niet doorgaan’

Ik wilde niets liever dan zwanger worden. Dolblij waren mijn man en ik dan ook dat het ons meteen gegund was. Als ik ooit een roze wolk heb ervaren, dan was het toen. Ik had mijn kind in mijn buik: de rest van de wereld kon wat mij betreft neervallen.

Toen ik zeven maanden zwanger was, veranderde er opeens iets. Ik begon tegen de komst van de baby op te zien. De twijfel sloeg toe: wilde ik dit wel? Niet dat er nog een weg terug was, en misschien was dat besef wel wat me uiteindelijk nekte: ik zat vast. ‘Onzekerheden horen erbij’, las ik in boeken en op internetfora. Wat ik voelde was alleen wel wat ernstiger dan dat, maar dat deelde ik met niemand.

Elke dag dat de uitgerekende datum dichterbij kwam, dacht ik: ‘Laat hem in godsnaam zo lang mogelijk blijven zitten; ik ben er nog niet aan toe.’ En toen Jeppe al een week overtijd was, hoopte ik ergens dat die hele bevalling misschien wel nooit meer door zou gaan.

Met hechtingen aan het kolfapparaat

Op de dag dat ik ingeleid zou worden, braken spontaan mijn vliezen. Ik beviel thuis, precies zoals ik wilde. Ik voelde me volkomen rustig, kon de bevalling heel goed aan. Er waren wel wat complicaties; Jeppe was een grote baby, en ik had geen persdrang. Na anderhalf uur persen op eigen kracht, werd hij met twee knippen en een flinke scheur letterlijk de wereld in gelanceerd.

Mijn man was in tranen van geluk. Ik was alleen maar met de stomheid geslagen. Ik wachtte op dat overweldigende gevoel van liefde. Zorgdrang. Maar er kwam niks. Ja, een ziekenhuisopname, gescheiden van mijn zoon. Ik moest geopereerd worden aan een totaalruptuur; Jeppe naar de kinderafdeling omdat zijn ademhaling niet helemaal lekker liep.

De borstvoeding kwam natuurlijk voor geen meter op gang. Met ziljoen hechtingen zat ik hele dagen aan de kolf gekluisterd op mijn ziekenhuisbed. Jeppe wilde de tepel niet pakken; hij had het veel te benauwd. ‘Flesvoeding is ook heel goed, hè’, probeerde de verpleging, die me zag worstelen. Maar daar wilde ik niks van weten. Ik had voor een kind gekozen, dan moest ik hem het beste geven ook.
 

‘Moeder? Wie, ík?’

Vreselijk vond ik die dagen in het ziekenhuis. Zes keer per dag in de rolstoel naar hem toe, uitgeput van alle vergeefse pogingen om Jeppe aan de borst te krijgen. Mijn man kwam drie keer per dag op visite en las via de telefoon alle felicitaties voor. Maar het was net of ze niet over mij gingen.

Wanneer Jeppe weer eens ontroostbaar was – en dat was vaak – belde de kinderafdeling naar de kraamafdeling: “Jeppe wil zijn moeder.” ‘Moeder?’, vroeg ik me dan af – om me met een schok te realiseren: ‘O wacht, dat ben ik.’ Er waren momenten dat ik dacht: ‘Misschien redt hij het wel niet. Dan is alles weer normaal.’ Maar dan schrok ik me tegelijk een ongeluk, want dat wilde ik natuurlijk óók weer niet. Al was dat misschien meer omdat je zoiets nu eenmaal niet mag denken.

Na vijf dagen mochten Jeppe en ik samen naar huis. Mijn ouders en schoonouders wachtten ons op met champagne en taart. ‘Nu kan het genieten beginnen’, straalde mijn moeder. Maar ik kon alleen maar mijn tranen wegslikken, gespannen wachtend op het moment dat Jeppe zich weer zou aandienen. Voor aandacht, een knuffel, of iets anders wat ik hem met mijn hoofd wel wilde geven, maar waar mijn hart maar niet in volgde. Ik wilde dat ik wakker zou worden en dit hele leven met baby een droom bleek. Vluchten. Maar dan hoorde ik het krakende huiltje van Jeppe, en besefte ik dat mijn leven er voorgoed zo uit zou zien.
 

Dichterbij

Pure stress, voelde ik. Wanhoop en zelfs blinde paniek. Maandenlang. Bij elke kik die Jeppe gaf, dacht ik: ‘Ga weg, ik wíl dit niet.’ Na tien dagen fulltime kolven kreeg Jeppe qua drinken wel opeens de slag te pakken. ‘Misschien wordt het nu beter’, hoopte ik. Maar de druk werd alleen maar groter; nu hij de melk rechtstreeks uit mij dronk, was hij nóg afhankelijker van me. Ik had het gevoel dat mijn leven was gestopt en ik alleen maar topsport aan het bedrijven was, zeven dagen per week, vierentwintig uur per dag. En dan ook nog eens een sport die ik verschrikkelijk vond.

Het stomme is – maar dat zie ik nu pas – dat ik Jeppe geen minuut uit handen gaf. Hoe rotter ik me voelde, hoe dichter ik op hem ging zitten. ‘Ik móet een goede moeder zijn’, dacht ik. Dat ik me niet goed vóelde was één ding; daar hoefde die hulpeloze, onschuldige baby niet onder te lijden. Jeppe huilde wel veel. Logisch, want die voelde me natuurlijk feilloos aan. Mijn man zat ondertussen vijf dagen per week met een gerust hart op zijn werk, ervan overtuigd dat zijn kind in de handen was van de beste moeder ter wereld. Dat ik de uren telde tot hij thuiskwam, vertelde ik niet.

 

Lees ook:
Esther werd na haar bevalling opgenomen op een psychiatrische afdeling >

 

Postnatale depressie buiten de boekjes

Toen ik na zeven maanden weer ging werken en met die tijd voor mezelf langzaam een beetje opkrabbelde, vertelde ik mijn verhaal aan de huisarts. Zij stelde een postnatale depressie vast. Niet eentje volgens de boekjes, want volgens haar steekt zo’n depressie doorgaans pas de kop op als je al maanden bevallen bent. Het feit dat ik in mijn verleden al met depressies had geworsteld, in combinatie met mijn bevallingsverhaal, lieten alleen weinig ruimte aan iets anders.

Ik wilde geen antidepressiva, in verband met de borstvoeding. Wel regelde ik drie dagen opvang voor Jeppe. Twee tijdens mijn werkdagen, en één om tijd voor mezelf te hebben. Maandenlang lééfde ik voor die dagen. Dan kon ik weer ademen, en voelde ik me een heel klein beetje mezelf. Stapje voor stapje groeide ik meer naar Jeppe toe. Dan betrapte ik mezelf er opeens op dat ik heel hard met hem zat te lachen, tijdens het spelen. Voelde ik kriebels in mijn buik, wanneer ik met hem knuffelde. Of haalde ik hem spontaan een uurtje eerder uit de crèche – gewoon omdat ik hem miste.
 

‘Liefde kun je leren’

Volgende maand wordt Jeppe twee, en onze band durf ik eindelijk onverwoestbaar te noemen. Hij is een gigantisch moederskind; van zijn vader accepteert hij weinig. Doordat ik zo lang zó dicht op hem heb gezeten waarschijnlijk, maar bovenal omdat we zo hard voor elkaar hebben gevochten, denk ik. Ik verheug me op onze vakantie als gezin, en geniet met volle teugen van mijn vrije dagen met hem. Liefde kun je leren, zo blijkt. En nu ik die liefde eindelijk ken, durf ik zelfs aan een tweede kind te denken. Ik weet dat een depressie een chemische disbalans is die je zelf niet in de hand hebt, en dat het risico met mijn aanleg altijd op de loer ligt. Maar knappe depressie die is opgewassen tegen dit ijzersterke, prachtige gevoel dat ik eindelijk in me draag.”
 

Campagne

Onlangs startte de overheid een campagne om postnatale depressies uit de taboesfeer te halen. Aanleiding was de uitkomst van een onderzoek in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, dat aantoont dat jaarlijks 23 duizend vrouwen een postnatale depressie ontwikkelen. Een derde van hen bespreekt dat niet, zelfs niet met haar eigen partner. Schaamte zou daar de voornaamste reden voor zijn; als jonge moeder ‘hoor’ je nu eenmaal op een roze wolk te zitten. Ook herkennen niet alle vrouwen de symptomen, omdat een deel daarvan overlapt met wat iedere moeder weleens voelt: moeheid en lusteloosheid. Nog niet de helft van de vrouwen met depressieve gevoelens zoekt hulp bij een psycholoog of psychiater.
 

Twijfel je zelf over je depressieve gevoelens? Op de website van de POP-Poli van het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis in Amsterdam staat meer informatie die inzicht kan geven.
 

 

Meer persoonlijke verhalen lezen? Schrijf je hier in voor de Kek Mama nieuwsbrief >