‘Ik ben dol op kinderen, maar alleen die van mezelf’

11.07.2021 11:02
dol op kinderen alleen mezelf Beeld: Pixabay

Joan zegt het maar ronduit: ze houdt niet van andermans kinderen. Beter gezegd: niet van onopgevoede kinderen die wel twaalf speelgoedbakken kunnen omkieperen maar nog niet één legoblokje zullen opruimen

De rosé-appgroep volstorten met bevallingsfoto’s. Een echo als Facebookprofiel. 123 nieuw toegevoegde foto’s aan het album Sprookjeswonderland. Duizend kiekjes van kleine Nina of Sem die bedelen om likes. Voor mij hoeft het niet, al die tentoongespreide kinderen op social media. Ik kan er niks mee. Een baby is een baby, een kind is een kind. Of het nu veel of weinig haar heeft, bolle wangen of schattige dreads.

Een enkele keer laat ik me verleiden tot een duimpje of hartje omdat ik anders zo harteloos overkom. Hetzelfde geldt voor verhalen over schattige baby’s, dreumesen en peuters. Ik mis de clou (die er vaak ook niet is), ik haak af bij opboksverhalen over wanneer een kind kon lopen, zindelijk was, zijn veters strikte of alle tafels kende.
 

Gelukkig van nageslacht

Blijkbaar denkt mijn omgeving dat ik vanwege mijn achtergrond net zo gelukkig word van hun nageslacht als zijzelf. Zwanger worden ging bij mij niet vanzelf. Dat is nogal een understatement, als je bedenkt dat het me tien jaar kostte om mijn zoon te krijgen. Toen ik vlak voor mijn dertigste de pil door de wc spoelde, rekende ik erop de volgende maand al positief te testen. Ik was altijd doodsbang geweest een keer een pil te vergeten en prompt zwanger te raken. Dus die keer dat ik het opzettelijk deed, verwachtte ik dat mijn lijf meteen de boodschap zou oppakken. Niet dus. Pillen, spuiten, reageerbuisjes – ik kwam terecht in de hele medische mallemolen.

Om een lang verhaal kort te maken en ook nog eens zegevierend af te sluiten: op de valreep, een maand voor mijn veertigste verjaardag, werd ik toch nog moeder. Ik kreeg een heerlijk kind waarover alle clichés waar zijn. Twee dagen na zijn geboorte keek ik in de wieg en dacht: als er ooit iets met jou gebeurt, hoeft het leven voor mij niet meer. Een gevoel dat daarvoor niemand bij me had opgeroepen en dat ik nu tot in mijn tenen voelde.
 

Stapelgek op kinderen? Mis.

Met zo’n succesverhaal verwacht de buitenwereld dat je stapelgek bent op kinderen. Als je zo veel moeite doet voor een baby, ben je blijkbaar een moederkloek, kindervriend en babyfluisteraar ineen. Mis. Het tegenovergestelde is waar. Als ik één ding heb ontwikkeld in mijn kinderloze jaren, dan is het een hekel aan andermans spruiten. Beter gezegd: het onopgevoede kind. Of nog beter: aan hun ouders die niet-opgevoede producten afleveren.

Ik vind het vervelend als ik tien uur lang in mijn rug word getrapt door een jongetje in de vliegtuigstoel achter me. Als er kinderen tikkertje spelen in een restaurant. Als nichtjes en neefjes op een verjaardag met twee ongewassen handjes in de bak met chips/ cashewnoten/ komkommers duiken en de tafel leegsnaaien. Laat ik het vriendelijk formuleren: dan ben ik niet zo goed in het onderdrukken van mijn ergernis.
 

Basisbeleefdheidsregels

Natuurlijk zou ik het allemaal anders doen als ik zelf kinderen had. En natuurlijk slaag ik daar niet altijd in, want ook mijn zoon is geen modelkind en weleens moe, hangerig en chagrijnig. Ook heeft hij eigenschappen waaraan een ander zich misschien stoort, maar die ik toevallig goed kan verdragen (zoals bloedfanatiek sporten en elk spelletje willen winnen). Maar de basisbeleefdheidsregels zitten er bij hem wel ingebrand.

Mijn credo is ‘mijn kind mag geen overlast bezorgen aan anderen’. Callum is pas zeven en ik kan hem rustig meenemen naar een restaurant, verjaardag, bruiloft of begrafenis. En voor trans-Atlantische vliegreizen draait hij zijn hand niet om. Dankzij goeie voorbereiding, afleiding, hapjes en vertier in de handbagage zit hij de lange vlucht uit, zonder noemenswaardig contact met medepassagiers. Na afloop van een playdate helpt hij met opruimen en geeft hij de ouder van het vriendje een handje en bedankt voor het spelen. Daar sta ik op.
 

Irritatie

Zelf vind ik het daarom lastig als kinderen hier een hele middag spelen en bij het afscheid nog geen doei uit hun snavels krijgen. Kids die wel twaalf speelgoedbakken feilloos weten om te kieperen, maar nog geen legoblokje willen terugleggen. Meestal zwaai ik moeder en kind overdreven lang na, in de hoop dat er iemand nog enige fatsoensregels herinnert. Om vervolgens met Callum aan het puinruimen te slaan en hem er nogmaals op te wijzen dat ik dit gedrag nooit zou accepteren.

Als ik een feestje geef en een vriendje van Callum na één hap frikadel met volle mond roept dat hij nog een tweede wil, mis ik het gen om dat weg te lachen en te denken: wat fijn dat het jochie zo geniet van de snack. In plaats daarvan irriteert het me mateloos en denk ik vals: jij krijgt als enige helemaal niets meer. Geen mooie karaktereigenschap, niet iets waar ik trots op ben, maar het is wel zo.
 

Lees ook
‘Ik vind mijn jongste kind leuker’ >

 

‘Niks is haar te veel’

Ik kijk dan ook vol bewondering naar vrouwen die instant van andermans kinderen houden. Die lieve moeder die elke ochtend in de klas stralend mijn kind begroet, hem bij zijn voornaam noemt en complimenteert met zijn nieuwe poloshirt/Beyblade/lunchbox terwijl ik niet eens weet hoe haar kind heet. De moeder die op het klassenuitje soepel zes stuiterende kids in bedwang houdt, terwijl ik er nog geen drie bij elkaar weet te houden – waaronder mijn eigen zoon die ineens een stuk minder goed luistert dan thuis. Mijn buurvrouw waar dagelijks hele schares buurtkinderen zich verzamelen en die een schijnbaar bodemloze vriezer vol ijsjes heeft. Jaloers kijk ik naar haar energie, geduld en warme inborst. Ze is 78, maar als het om kinderen gaat, is niks haar te veel.

En dan is er mijn vriendin Hettina, die ik de oermoeder noem. Zij houdt van elk kind dat ze in haar handen krijgt gedrukt (of gewoon uit andermans box of kinderwagen grist). Ze krijgt het verdrietigste kleintje nog aan het lachen. Elke baby valt op haar schoot meteen in slaap. Ook bladert ze verrukt door babyalbums en roept bij elke foto oh en ah. Toen mijn zoon net was geboren, kwam ze drie avonden bij me logeren om me door de eerste nachten te helpen. Vrijwillig.
 

Niks met baby’s

Zelf heb ik dus helemaal niks met baby’s. Maar echt. Zal wel een teveel aan mannelijke hormonen zijn. Ik ben namelijk stapel op voetbal en Formule 1 en net als de meeste mannen vind ik kinderen pas lollig vanaf pakweg anderhalf jaar. Als ze kunnen lopen en een beetje praten. Eerder kan ik er gewoon niks mee en vind ik het een opgave ze op schoot te nemen of de fles te geven.

Voordat ik moeder was, kon ik nog wegkomen met een dom grapje: ‘Nee joh, straks laat ik het vallen of breekt er een armpje af, haha.’ Maar sinds ik zelf heb gebaard vertrouwen moeders mij trouwhartig hun larfjes toe. Ik kom niet meer weg met een smoes, ik krijg ze automatisch toegestopt. Overigens snappen die baby’s dat ik er niet veel mee kan, want ze zetten het bij mij onmiddellijk op een brullen.
 

Gave

Er zijn heus wel kinderen die ik kan verdragen en leuk vind. Kinderen die van hun ouders redelijk ouderwetse gedragsregels hebben geleerd of die van zichzelf erg grappig, voorkomend en innemend zijn. Maar dat zijn niet per se Callums beste vrienden. Helaas heeft hij de gave maten te kiezen die snel op mijn irritatielevel zitten.

Callum mag natuurlijk zijn eigen vriendschappen sluiten, zelfs met jongens en meiden die zijn moeder niet pruimt. Maar dat betekent niet dat ik hem niet een beetje kan sturen. Zo zijn er twee buurjongens die elke zin met een scheldwoord larderen. Ik heb ze al twee keer boos van de trampoline gestuurd omdat ze het leuk vonden non-stop ‘je bent een vieze homo’ te zingen.
 

Dol op hun moeder

De eerste keer heb ik keurig uitgelegd dat artikel 1: gij zult niet discrimineren ook en vooral in mijn tuin gold. Maar toen ik niet lang daarna weer ‘homo, flikker en mietje’ uit hun monden hoorde, stormde ik naar buiten om met íets meer volume en agressie te zeggen dat een volgende keer dat ik zo’n uitspraak hoor, ze nooit meer een voet in de tuin mogen zetten. Daarmee won ik niet de wedstrijd van ‘coolste moeder’. De broertjes kijken me sindsdien doodsbang aan en vermoeden dat ik ze de volgende keer in mijn kelder verstop. Ach, voor hen zal ook gelden: dol op hun moeder, niet op die van een ander.
 

Dit artikel heeft eerder in Kek Mama gestaan.

 

 

Nog meer Kek Mama?
Volg ons op Facebook en Instagram. Of schrijf je hier in voor de Kek Mama nieuwsbrief >