Bezorgde vader Johan: ‘ik ben altijd bang’

11.08.2017 09:34
Beeld: Getty Beeld: Getty

John (36) is altijd bang dat er iets met zijn kleuterzoon gebeurt. Vallen, een blauwe plek, een schram, het liefst zou hij het allemaal voorkomen.

“Ik ben al bang als mijn vierjarige zoon in een klimrek klimt. Vorige week nog, toen ik hem van school ophaalde. Kijk eens papa, wat ik kan. Ik sloop zo dicht mogelijk naar hem toe en probeerde zo te gaan staan dat ik hem kon opvangen als hij naar beneden zou vallen. Wel verdekt, want ik wil niet dat hij mijn ongerustheid opmerkt. Een deel van me vindt het geweldig dat hij zo hoog durft. In het uiterste topje van het klimrek balanceert hij tegen een stang en houdt zich met één hand vast, de andere in de lucht. Maar een ander deel zegt: kom er nu maar voorzichtig weer af.

 

Overbezorgd

Vorige week kwam ik thuis van mijn werk. Tas onder mijn arm, jas nog aan, zie ik mijn zoontje op een krukje voor het aanrecht staan met een snijplank en een scherp mes. Zijn moeder staat ernaast, geen zorgen dus. Maar toch is mijn eerste reactie: is een van die plakjes champignons niet het topje van zijn vinger? Hmm, hij huilt niet, dus alles zal wel in orde zijn. Ja, met mijn overbezorgdheid laat ik veel van mijn plezier om mijn heerlijke zoontje vergallen. Ik zie voort­ durend gevaar. Vanochtend nog, hij had een judotoernooi en na afloop kreeg hij een verrassingsei. Peuterde hij op weg naar de auto dat papiertje eraf en loopt bijna tegen een lantaarnpaal. ‘Nu moet je even voor je kijken, Videl, want straks doe je je pijn’, kon ik niet nalaten te zeggen. O ja, zegt hij dan.

 

Voortdurend in tweestrijd

Ik weet, vallen hoort erbij. Blauwe plekken ook. Eigenlijk sta ik voortdurend in tweestrijd: behoed ik hem zo veel mogelijk voor pijn of laat ik hem tegen zo’n lantaarnpaal knallen zodat hij de volgende keer beter oplet? In het geval van het helpen koken kon ik het toch niet laten een aluminium plaatje te bestellen waar hij met zijn middelvinger en wijsvinger doorheen kon, zodat hij zich niet kon snijden. Maar het ding paste niet om zijn vingertjes en nu snijdt hij de paddenstoelen weer zonder. En misschien maar goed ook.

 

Gebroken arm

Ik ben net als Videl enig kind, bij ons thuis werd alles voor me gedaan, tot ik zelf besloot dat het welletjes was. En net zoals ik omringd werd met overdreven aandacht van mijn ouders, behandel ik Videl door steeds op te letten. En weet je, ik ben nog best bereid om toe te geven dat ik een beetje overdrijf, maar ik krijg soms ook gelijk. Een tijdje geleden fietste hij met een vriendje. Videl viel, het vriendje reed over zijn arm. Arm gebroken. Dan kan mijn vrouw wel zeggen dat ik me aanstel, maar soms denk ik weleens stiekem: maar jij hebt hem die gebroken arm gegeven. Heel even maar hoor, want ik ben dolblij dat zij niet zo is. Met een enkel woord of ge­baar brengt ze mij weer even met twee benen op de grond. Zij zou nog meer kinderen willen, maar ik moet eerlijk zeggen dat ik één kind wel goed vind zo. Stel dat ik nog meer kinderen zou hebben? Leuker dan Videl wor­den ze toch niet en hoe houd ik ze allemaal in de gaten?

 

Te klein voor de glijbaan

Ik zie ook de kinderen op fietsjes die voor tachtig procent uit bescherming bestaan en nog net vanonder hun helmpjes de wereld in kunnen kijken. Ik zie ook dat dat belachelijk is. Ik ben zelf groot geworden in de tijd zonder rubberen stoeptegels onder de speelrekken, maar aan de andere kant, wie wil zijn kind niet beschermen tegen pijn? Ook al weet ik dat beschermen deels een illusie is, het weerhoudt me niet. Wij wonen in een wijk met hofjes. Ieder hofje heeft een ander speeltuintje. Toen Videl net drie was, ging hij met een andere moeder en een vriendje naar een hofje met een glijbaan. Daar was hij nog nooit geweest. Hij liet zich zakken, gleed naar een kant en botste met zijn gezicht tegen het metaal, hup een hoekje van zijn tand. Het is maar zijn melkgebit, maar ik had toch de pest over in. Negen van de tien keer is mijn angst ongegrond, maar dit keer had ik wel degelijk gelijk toen ik zei dat ik hem nog te klein vond voor glijbanen.

 

‘Hoe doen anderen dat?’

De rode draad in mijn opvoeding blijft steeds die afweging: gun ik hem zijn levensles of voorkom ik ongelukken met alles wat in mijn macht ligt? Meestal kies ik een soort half­slachtige middenweg. Dan sta ik zo opgesteld dat ik hem kan zien zonder dat hij in de gaten heeft dat ik er sta. In een pretpark wilde mijn vrouw even op een bankje zitten. Ik vermande me, maar toen ik even later opkeek en over de speelplaats tuurde, zag ik Videl niet meer. Ik stond op, liep naar de plek waar ik hem het laatst gezien had. Ook mijn vrouw begon in paniek te zoeken, maar we konden hem niet vinden. Na vijf minuten die uren leken, hoorden we zijn naam omroepen: ‘Videl is zijn papa en mama kwijt.’ We renden erheen en ik nam me voor hem nooit, nooit meer uit het oog te verliezen. Meteen de dag erop hebben we een armbandje voor hem laten maken met zijn naam, adres en onze telefoonnummers. Dat draagt hij nu elke dag, alleen als hij gaat slapen gaat het af. Ik kijk weleens hoe mijn vrienden dat doen, of zij ook zo buitengewoon zorgelijk zijn. Maar zij hebben beiden dochters, meisjes die veel minder ondernemend dan mijn jongetje. Mijn vrienden maken zich druk over een jasje dat niet goed dichtzit, alsof hun engeltjes meteen een longontsteking zouden oplopen als het laatste knoopje niet is gesloten. Kijk, daar maak ik me nu weer totaal niet druk om.

 

‘Het wordt minder als hij ouder wordt’

Ik troost me met de gedachte dat als Videl ouder wordt, ik de vader ben met de minste zorgen. Een meisje op haar zestiende de stad in laten gaan, lijkt me toch weer moeilijker dan een jongen. Dan zal ik ontspannen zijn en zullen mijn vrienden ’s nachts waken aan de keukentafel. Maar helemaal zal mijn bezorgd­heid nooit overgaan. Nog los van de tijd waarin we leven, die in alle opzichten gericht is op maakbaarheid en risicobeheersing, is het zorgen mij met de paplepel ingegeven. Ach, je kunt ergere kenmerken erven.”

Dit artikel staat in Kek Mama 06-2016